03 april 2008

De schaamte van de kardinaal

(artikel verschenen in De Standaard 3 april 2008)

Erwin Mortier is meer dan een verdienstelijk auteur. Hij is zelfs een virtuoos voor wie de taal tot een bijna fysieke realiteit wordt. Wie Mortier leest, voelt hem onder zijn eigen huid branden. Wie zo met de taal leeft dat hij in zijn eigen teksten zelf bijna woord wordt, staat echter onherroepelijk onder de dreiging door dit woord verleid te worden. Kunnen leven met dit risico is een benijdenswaardig voorrecht. Maar het betekent nog niet dat alles wat de kunstenaar zegt ook waar of wenselijk is. Zo bijvoorbeeld de uitval van de schrijver tegen kardinaal Danneels tijdens de afscheidsplechtigheid van Hugo Claus (DS 31 maart). Meeslepend beeldend beschrijft hij hoe 'kerkvorsten, prelaten en andere dragers van schaamteloze pretentie' weer 'van onder de plaveien komen gekropen en hun laffe gal beginnen te spuien'. Mortier beschrijft zichzelf als de vertegenwoordiger van een literatuur die democratie moet brengen, tegen al deze duistere machten in die ons zo lang hebben geketend. Het gaat hem daarbij om een van Claus geërfde 'radicaliteit, die de politieke democratie in dit land en elders waarschijnlijk nooit zal bereiken'.

Deze uitspraak geeft te denken. Want een politieke democratie is inderdaad niet altijd uitdrukking van de meest verfijnde gaven van de menselijke geest. Haar diepste wezen bestaat in het vermogen om zelfs de meest banale opvattingen te moeten verdragen waar wij spontaan onze neus voor ophalen. Meer nog: we moeten zelfs proberen ze ernstig te nemen. Het behoort tot de zegeningen van onze 'politieke democratie' dat ook mensen aan wie men minder intellectuele krachten of morele verhevenheid toeschrijft, toch hun zegje mogen doen. En het behoort tot de plichten van deze door Mortier zo geprezen samenlevingsvorm ook dan de bereidheid te tonen de (vermeende) onwaarheid van repliek te dienen.

Des te opvallender in de debatten in de Vlaamse media na het overlijden van Claus was daarom de manier waarop het recht van de kerk om in belangrijke maatschappelijke vraagstukken tussenbeide te komen, uitdrukkelijk ter discussie gesteld werd. Het morele 'debat' dat volgens vele commentatoren door Claus' overlijden ingezet werd, bleek helemaal niet over de toelaatbaarheid van levensbeëindiging te gaan. Het was zelfs geen debat, maar één lang uitgerekte schreeuw van verontwaardiging over de onverdraagzaamheid van de kerk en haar geheime machtspretenties die zij maar niet kan loslaten.

Er kleeft iets eigenaardigs aan de Vlaamse debatcultuur. De dood van Claus wordt (begrijpelijk en wellicht terecht) aangegrepen om een belangrijk moreel vraagstuk op de agenda te zetten. En wanneer belangrijke katholieke vertegenwoordigers dan de (met een schuin oog naar hen geworpen) handschoen opnemen, is de tent te klein en wordt moord en brand geschreeuwd over het herleven van oude absoluutheidsaanspraken. Voor wie de geschiedenis van Vlaanderen kent, mag dit psychologisch begrijpelijk zijn. Maar een goede opstap naar een openbare debatcultuur van niveau is het niet.

Het is waar dat de katholieke kerk slechts schoorvoetend de liberale democratie omarmd heeft. En nog steeds gaat de acceptatie van een pluralistische samenleving daar met nauwelijks verholen tandengeknars gepaard. Maar de nu zo verontwaardigde Vlaamse intellectuelen zetten verlichte gelovigen zoals kardinaal Danneels en broeder Stockmans voor het blok. Zoals het hoort in een burgerlijke samenleving, geven zij hun mening over een moreel probleem. Niemand kan met oprecht gemoed beweren dat daarbij onheuse machtsmiddelen gebruikt werden die de voorwaarden van het publieke debat bedreigen. Dat de kardinaal er daarbij van overtuigd is dat hij gelijk heeft, kan hem moeilijk aangewreven worden. Ook Mortier zelf lijkt niet door overmatige zelftwijfel getergd te zijn. Maar Danneels spreekt zich uit, en alleen wie zich uitspreekt, stelt zich bloot aan kritiek en tegenargumenten. Wie zich gedwongen voelt om te zwijgen, zal sneller de neiging hebben zich terug te trekken in het eigen gelijk. Zelfs Jürgen Habermas moest enkele jaren geleden al toegeven dat een dergelijk zwijgen de koningsweg is naar fundamentalisme. De scheiding tussen kerk en staat, die het eigenlijke, op de achtergrond liggende thema van het recente debat leek te vormen, kan nooit betekenen dat kerkelijke vertegenwoordigers zich niet argumentatief en publiek mogen uitlaten over morele kwesties. In het geval van Danneels en Stockmans had dit in een volwassen burgerlijke samenleving aanleiding kunnen zijn tot nuance en zelfreflectie, of zelfs voor scherpere tegenargumenten. Maar de - toegegeven: fraai geformuleerde - scheldpartijen tegen de katholieke kerk beogen niets minder dan haar uitsluiting uit het publieke debat. Daarmee wordt niet alleen aan de kerk - tot nader order nog steeds een niet geheel onbelangrijke participant aan het maatschappelijke leven - de mogelijkheid ontzegd om de eigen opvattingen te slijpen aan concrete problemen en discussies. Vooral echter lijdt hieronder dit publieke debat zelf aan een al te ver doorgedreven verbod op opvattingen die sommigen, misschien zelfs velen, niet goed uitkomen. Waar bepaalde morele argumenten apriori en met (verbaal) geweld uitgesloten worden, daar komt de openheid van een pluralistische samenleving pas echt in het gedrang. Het debat over de rol van religie in de publieke ruimte wordt in vele andere Europese landen al intensief gevoerd en wel met reden. Het wordt tijd dat ook de Vlaamse publieke opinie zich over haar jeugdfrustraties heenzet en deze discussie met open vizier aangaat. Kardinaal, schaam u niet langer en blijf uw opvattingen op het spel zetten.

Inigo Bocken is verbonden aan het Centrum voor Ethiek Radboud Universiteit Nijmegen