05 augustus 2009

Waarom de Belgische (economische) diplomatie faalt

Na de polemiserende opiniestukjes in DS eindelijk twee inhoudelijk onderbouwde artikels: het eerste van Jonathan Holslag, onderzoeker aan de VUB, (DS 4/08) over de Belgische diplomatie. Hierin pleit hij voor een herfederalisering van de buitenlandse handel.

In DS (08/08) reageert David Criekemans, Universiteit Antwerpen en Koninklijke Militaire School onder de titel ‘Het merk Vlaanderen’, waarbij hij concludeert dat er naast het merk België ook een merk Vlaanderen, Wallonië en Brussel kan ontwikkeld worden.

Even Anders bekijken

De ‘sluiting van OPEL Antwerpen’ als een mislukking van de Vlaamse economische diplomatie beschouwen (J Holslag) is heel kort door de bocht. Immers, het was premier Van Rompuy zelf die zich voor dit dossier inzette en Angela Merkel hierover persoonlijk sprak. Helaas, OPEL is duidelijk een kwestie van nationalisme, waartegen geen zalvend kruid gewassen is. Ook een zalving door christelijke leiders als Angela en Herman helpt niet.

Twee belangrijke vaststellingen:
De diplomatie wordt geregeld tussen staten en zolang de gewesten niet onafhankelijk zijn zullen ze nooit een volwaardige diplomatie kunnen ontwikkelen. Zolang Vlaanderen geen eigen ambassadeurs en diplomatieke diensten heeft is het praktisch onmogelijk om een eigen ‘brand’ te promoten via de diplomatieke kanalen. In de huidige institutionele context hebben de gewesten de federale diplomatie nodig ook al zijn sommige beleidsdomeinen geregionaliseerd.
De Belgische federale economische diplomatie is zonder de inbreng van gewesten en gemeenschappen een lege doos. Ze kan maar efficiënt zijn als ze ten dienste staat van de gewesten en gemeenschappen conform de gemaakte politieke afspraken.

Vooraleer dieper in te gaan op deze twee uitgangspunten zou ik toch het belang van de economische diplomatie willen relativeren. Het belangrijkste is en blijft wat men te bieden heeft en het globaal imago van het land of de regio. Bij voorbeeld, het feit dat België lid is van de EU is op zich al een sterk punt.

Tegen het licht van de huidige situatie moet men aan gewestelijke zijde – alle bedenkingen en opmerkingen zijn van toepassing op de drie gewesten – durven in eigen boezem kijken: de nieuwe gewestelijke bevoegdheid heeft de gewesten aanvankelijk aangezet om in de ontworsteling aan het Belgisch kader teveel afstand te creëren tussen hun vertegenwoordigers en de federale diplomatie, waardoor de samenwerking in de ambassades moeilijker werd. Het is aangewezen om deze begrijpelijke kinderziekte met enig pragmatisme aan te pakken.

Anderzijds heeft de federale diplomatie niet altijd aandacht gehad voor de economische dossiers van de gewesten. Vooral de interesse van de Franstalige ministers van Buitenlandse zaken, onder meer Louis Michel, was niet zo bijster groot voor deze materie. Louis Michel zorgde vooral voor een persoonlijke politieke profilering en had vooral interesse voor (Franstalig) Midden Afrika. Het heeft ook te maken met verschillen in beleidsvisie zoals bleek toen de Franstaligen eisten en bekwamen dat de exportlicenties voor wapens geregionaliseerd werden.

Eén opmerkelijk voorbeeld om het gebrek aan visie en het verschil tussen België en Frankrijk te illustreren: toen vooral Franstalig politiek België (Michel en Flahaut) zich met veel verbaal geweld keerden tegen Oostenrijk in 2000, omdat men daar een regering gevormd had met de partij van Haider (FPÖ), kreeg de ambassade te Wenen een hele reeks boze brieven en ook afzegging allerhande; van vakantiereizen, tot boycot van Belgische producten, …. Toen ik de Franstalige ambassadeur hierover sprak, onder meer omdat de Vlaamse vertegenwoordiger mij brieven en cijfers had getoond die toch wel aangaven dat het niet ging om verwaarloosbare reacties en vooral Vlaamse bedrijven en het kusttoerisme hieronder leden, verklaarde de ambassadeur boutweg dat dit op ‘macro-economisch niveau’ onbelangrijk was.
Dat Flahaut alle contacten met de FPÖ minister van Defensie verbood terwijl mijn Franse collega – tegen de felle publieke taal van president Chirac in – de opdracht kreeg om vooral de contacten met de FPÖ minister van defensie te onderhouden en afstand te nemen van de ‘publieke’ officiële lijn om economische redenen. Frankrijk dong toen mee naar een aankoop van militaire helikopters. Met andere woorden, op het terrein zijn zowel de federale als de gewestelijke vertegenwoordigingen soms het slachtoffer van de binnenlandse proliferatie waarbij in België ook het communautair aspect soms heel manifest aanwezig is.

Dat Karel De Gucht, als 'Vlaamse' buitenlandminister meer belang hecht aan de economische diplomatie en via een economische adviesraad de situatie wil verbeteren is lovenswaardig. Daar moet Yves Leterme verder werk van maken. Maar zolang België er niet in slaagt om een consensus te vinden op institutioneel vlak zal dat wel zorgen voor enig soelaas, maar ten gronde weinig opleveren. Vooral niet met beleidsadviseurs die moeite hebben om rekening te houden met de politieke én maatschappelijke realiteit.

De idee (van Criekemans) dat er naast een Belgische ook een Vlaams merk kan gepromoot worden is correct maar ik vrees ook een beetje theoretisch. Het strookt wel met de decentralisatie van de bevoegdheden. Hoe leg je in het buitenland uit dat de ‘Port of Antwerp’, ‘the Belgian coast’ …, in eerste instantie een Vlaams merk is en geen Belgisch? Of dat de Kredietbank Vlaams is maar zijn hoofdzetel heeft in een ander gewest dat het merk Brussel promoot?
Waarom zou een federale diplomaat geen Vlaams merk kunnen promoten? Het doet toch geen afbreuk aan de federale samenwerking, of wel soms? Bij voorbeeld: laat ook de federale diplomaten spreken van de ‘The Flemish port of Antwerp’.

Wat Criekemans uiteindelijk voorstelt, de éénmaking van de economische (FIT) en de (politieke) internationalisering van Vlaanderen (FI) is zonder meer een versterking van de regionalisering en een inperking van de federale bevoegdheden. Wie consequent is moet ook institutionele aanpassingen doorvoeren in die zin.

Enkele mogelijke ingrepen

Hoe kan men de samenwerking bevorderen? In de eerste plaats door een pragmatische samenwerking af te spreken, waarbij de federale diplomatie een rol van ‘primus inter pares’ speelt en de gewesten ondersteunt in al hun economische (diplomatieke) doelstellingen.

Een handicap voor het merk Vlaanderen is de actuele officiële promotie van België als Franstalig land. Dat gebeurt onder meer door de deelname van de premier aan de samenkomsten van de ‘Pays francophones’, de mondiale francofonie, waardoor hij impliciet erkent dat België ondanks zijn meerderheid Nederlandssprekende bevolking een Franstalig land is. Dat zou niet mogen en de premier zou tenminste op elke bijeenkomst publiek moeten aangeven dat België een Nederlandstalig land is, weliswaar met een belangrijke Franstalige minderheid die zowel politiek als cultureel gelijkwaardige rechten heeft (dank zij een oververtegenwoordiging in de besluitvorming). Beter zou zijn dat enkel de minister-president van de Franstalige gemeenschap hieraan deelneemt.

Wie de federale logica van J Holslag volgt moet ook consequent zijn en rekening houden met het feit dat Vlaanderen 80 % van de export realiseert en dus meer ondersteuning voor haar buitenlandse handel nodig heeft dan een gewest dat nauwelijks enkele procenten bijdraagt. Het lijkt mij dan aangewezen om de personeelsbezetting in de centrale federale diensten én de diplomatieke posten aan te passen aan de noodwendigheden van de gewesten en hun realisaties. De actuele taalverhoudingen in het departement volgen deze logica niet en zijn negatief voor Vlaanderen.

Wie de huidige bevoegdheidsverdeling aanvaardt moet ook aanvaarden dat de gewesten effectief betrokken worden bij het federale beleid. Daarom is er nood aan een permanente coördinatie te Brussel voor alle beslissingen die de gewesten kunnen aanbelangen: personeelsbezetting en bevoegdheden in de posten, openen en sluiten van posten en consulaten, … .

Men zou de federale diplomaten jaarlijks moeten informeren over de strategie van elk gewest en de doelstellingen voor hun accreditatiegebied. De beoordeling van de federale diplomaten zou dan eveneens moeten rekening houden met de resultaten die ze bereiken in dit domein.

Ten gronde

Hoe graag sommigen ook de gedecentraliseerde bevoegdheden als oorzaak zien van het probleem en de gewestelijke vertegenwoordigers denigrerend behandelen, het is slechts een symptoom van een bredere problematiek: namelijk het gebrek aan een gemeenschappelijke visie inzake het buitenlands beleid in al zijn aspecten, ook de economische zoals de regionalisering van de wapenexport duidelijk maakte. Of zoals P Vandermeersch onlangs nog schreef in DS: België dat zijn twee landen.

De Belgische ‘brand’ wordt veel meer dan de diplomatie ooit vermag, beïnvloed door het (negatieve) beeld dat België dikwijls oproept wegens zijn ronduit slecht politiek beheer en schandalen allerhande. De Belgische ziekte is gewoon onuitroeibaar en ons imago lijdt daar onvermijdelijk onder. Dat het falend beleid vooral de Vlaamse buitenlandse belangen schaadt lijkt geen argument te zijn. Dat Franstaligen zich wenden tot het buitenland om het imago van de Vlamingen te besmeuren ook al gaat het om de uitvoering van besluiten door de hoogste gerechtsinstanties is ongehoord en getuigt van een manifest gebrek aan solidariteit. Dat Holslag dit aspect negeert is een spijtige tekortkoming.

Hoe kunnen bij voorbeeld de diplomaten en zelfs de federale regering op een geloofwaardige manier de kandidatuur van Vandenbrande voor een belangrijke EU functie steunen als Franstalige toppolitici zijn kandidatuur aanvechten en er zelfs niet voor terugdeinzen om Europese instanties openlijk te vragen om hem NIET te benoemen. Kan het schizofrener?

Holslags bewering dat er jobs verloren gaan door de decentralisatie van de buitenlandse handel, klopt niet als men het hele plaatje bekijkt. Het is om dezelfde reden al even onterecht om te beweren dat de oorzaak van de falende economische diplomatie veroorzaakt wordt door een gebrek aan efficëntie van de gewestelijke vertegenwoordigingen.

Het onvermogen van België om een nationaal gevoel te cultiveren en ten minste naar buitenuit eendrachtig te zijn is het belangrijkste probleem. Niet de regionalisering noch de kwaliteit van de diplomaten en de vertegenwoordigers van de gewesten.

Pierre Therie
Gewezen defensie-attaché