28 augustus 2009

Pleidooi voor een zindelijk gebruik van titels en referenties

ANDERS GELEZEN

De laatste jaren worden in kwaliteitskranten en weekbladen steeds meer bijdragen gepubliceerd van mensen ‘met aanzien’ uit de politieke, culturele en academische wereld. Het gaat om opinies van gelegenheidspublicisten waarvoor de krant geen inhoudelijke verantwoordelijkheid neemt. Hoewel …

Wanneer de krant De Standaard een bepaald onderwerp laat behandeld door derden, kan de lezer best de krant kopen gedurende een week of zelfs langer, want de opinie van de ene professor wordt de dag of de week nadien onderuitgehaald door een andere professor en zoals onlangs over de ‘Belgische economische diplomatie die op apegapen ligt’, zijn we al twee weken verder en liggen er nog enkele bijdragen ‘in afwachting van publicatie’. Of dat een marketingtruuk is van de ooit beste marketeer van het jaar en algemeen hoofdredacteur van de Corelia kranten weet ik niet, maar het is een feit dat wie De Standaard maar één dag leest en slechts één klok hoort luiden, er ferm naast kan zitten, al stond het in een kwaliteitskrant!

In dergelijk krantendebat wordt meestal gul gezwaaid met titels en referenties van de auteurs. De titel moet vooral het sérieux van de krant en de geloofwaardigheid van de ingezonden opinies versterken: de auteurs worden opgevoerd als opiniemakers. Of ze deze titel verdienen is iets anders.

Dat de schrijvers buiten deze titels en referenties ook een eigen politieke en maatschappelijke opinie hebben is vanzelfsprekend, maar veelal blijft dit verborgen voor de lezer. Daar dreigt het fout te lopen. Vooral als de vermelde titels niet relevant zijn voor de opiniebijdrage maar wel de niet vermelde politiek-maatschappelijke overtuiging en inzet. Zo geeft (of ontzegt) men gratis ‘ruimte’ aan bepaalde strekkingen via auteurs die gebruikmaken van het bekend zijn (culturele wereld) of een wetenschappelijke graad om hun eigen politiek-maatschappelijke visie te verdedigen. Dan wordt het gebruik van titels misleidend en onzindelijk.

Soms refereert de auteur naar een instelling maar spreekt hij slechts in eigen naam. Op zich is de vermelding van een of andere instelling of vereniging een pluspunt, precies omdat het meer inzicht geeft in de maatschappelijke betrokkenheid. Alleen moet in de krant duidelijk staan of men spreekt namens de instelling. Vooral als men refereert naar wetenschappelijke instellingen, die geacht worden ‘boven elke politieke, spirituele of ander maatschappelijke opinie’ te staan. Beseffend dat de gepubliceerde opinie, indien aanvechtbaar of fout, niet alleen de eigen geloofwaardigheid ondermijnt - tot daar aan toe - maar tevens deze van de instelling waarnaar men refereert.

Enkele recente voorbeelden van discutabel of onzindelijk gebruik

Wanneer een gereputeerd journalist een artikel publiceert gaat iedereen er van uit dat hij/zij informeert op basis van zo goed mogelijk gecontroleerde informatie en deze brengt op een evenwichtige manier, dat wil zeggen, rekening houdend met de verschillende invalshoeken. Wanneer echter diezelfde journalist naast zijn journalistieke opdracht ook een persoonlijke opinie mag publiceren en zo zijn reputatie als journalist gebruikt voor een eigen mening over bepaalde onderwerpen, dan zit men op het randje van de journalistieke deontologie. Dan is bij voorbeeld de vermelding van de redactie functie niet terecht, zeker niet als blijkt dat het gaat om ongenuanceerde standpunten; persoonlijk stokpaardjes. De twee samen, achtergrondverhaal en opinie, soms in dezelfde krant, is verwarrend en niet zo zindelijk. Of om het met de woorden van Mia Doornaert te zeggen (DS 06/03/09): “Het is ook niet omdat iemand aan (éénzijdige) informatieverstrekking doet dat die persoon daarom een journalist is. De titel journalist houdt zeer specifieke verplichtingen van beroepsethiek in waarop een journalist wel en woordvoerders of pr-mensen niet kunnen worden aangesproken.”

De hiernavolgende voorbeelden van een op zijn minst betwistbaar tot onzindelijk gebruik van titels en referenties komen uit het debat dat gevoerd werd in De Standaard over de belabberde toestand van de economische diplomatie in de periode 4 tot en met 20 augustus 2009.

Wanneer een BV zichzelf presenteert als ‘directeur-generaal van OLPC Europe’, dan is de kans groot dat de onwetende lezer denkt dat deze referentie relevant is voor het behandelde onderwerp. In een debat over de economische diplomatie in België, is deze titel echter totaal irrelevant, want OLPC Europe is een Europese spinoff van MIT, opgericht in de vorm van een NGO dat het gebruik van laptops wil stimuleren (One Laptop Per Child foundation). Dat dezelfde auteur economist is, zegt al meer maar het was duidelijk dat zijn opinie vooral geschreven werd vanuit zijn proliferatie als would-be politicus en vooral als unitarist. Dat is een stap te ver en de redactie had deze titel moeten schrappen en zijn politieke motivatie wel expliciet vermelden, net zoals men de partij van een politicus vermeldt. Onzindelijk is dat.

In datzelfde debat worden twee professoren aan het woord gelaten die professioneel werken in het domein van het buitenlands beleid en internationale relaties. Dat is wel zinvolle informatie en zegt iets over hun kennis over het onderwerp. Hetzelfde geldt voor iemand die refereert naar de persoonlijke ervaringen die hij opdeed in diplomatieke dienst, zonder vermelding van zijn andere referenties die er in dit debat niet toe doen. Zo hoort het.

Er werd eveneens een brief gepubliceerd van iemand met als referentie ‘Instituut voor Internationaal en Europees Beleid KU Leuven’. Voor de modale lezer is dat een referentie die kan tellen. Maar sprak de auteur in kwestie wel namens deze instelling? Ik kan mij best voorstellen dat zijn kritiek op het Vlaams Huis ‘De Brakke Grond’ in Amsterdam, niet door alle leden van deze instelling werd gedeeld. Daarenboven bleek uit een reactie van de directeur van dit Vlaams Huis, dat de essentie van zijn verwijt niet gegrond was, en men hooguit kan spreken van een fout in het programmaboekje, waardoor hij en enkele collega’s congresgangers voor een gesloten deur stonden. Op die manier wordt de geloofwaardigheid van deze wetenschappelijke instelling geschaad en had de redactie moeten duidelijk maken dat deze bijdrage in persoonlijke naam werd geschreven. Dat kan eenvoudig door toevoeging van ‘is lid van’. Nog beter ware geweest om even te bellen naar de geviseerde dienst vooraleer deze reactie te publiceren. Hieruit blijkt de ‘onverantwoordelijkheid’ van de redactie wanneer ze derden aan het woord laat. Of paste deze kritiek toevallig in de visie van de krant?

Dat een bijdrage eveneens over dat onderwerp niet werd gepubliceerd in de papieren krant, maar verwezen werd naar de e krant, waar het aantal lezers slechts een verwaarloosbare fractie is van de papieren krant, wijst op een zeker onevenwicht. Als blijkt dat deze bijdrage, geschreven door iemand die uit ervaring zeer goed weet waarover het gaat en met deugdelijke argumenten zijn invalshoek verdedigt, dan kan men zich de vraag stellen of de redactie in deze niet in de fout ging. Dat toevallig deze (Vlaamse) invalshoek ook in de papieren krant duidelijk minder aan bod kwam (1 publicatie voor, 1 genuanceerd en 4 tegen), versterkt de indruk van vooringenomenheid.

In DS van 25 augustus herhaalt E Vermeersch tot twee maal dat hij in eigen naam spreekt. Dat is zindelijk en aanbevelenswaardig! Reynebeau gebruikt de referentie ‘is redacteur van De Standaard’, wat dus betekent dat hij in eigen naam schrijft maar men vergeet erbij te vermelden dat hij zich rekent tot de (links progressieve) SLP militanten en overwegend negatieve commentaar heeft bij elke Vlaamse invalshoek.

Pjotr
Anders gelezen

23 augustus 2009

Kleine mensen kunnen groots zijn


ANDERS GELEZEN

Voor wie mij niet gelooft, mijn vrouw is echt een klein mensje. Ze steekt nauwelijks één meter zestig boven de grond uit. Dat is knap lastig en je krijgt er een stijve nek van als je op een receptie praat met een grote koning of als je een boomlange chef Knack, wetstraat 1, ontvangt en naast hem op de eerste rij mag zitten. Al deed hij als gentlemen zo zijn best, hij moest wel op haar neerkijken wanneer hij haar iets wou zeggen. Eerst zou ze een grote hoed opzetten, maar dat leek mij niet zo’n goed idee. Dan kon hij alleen nog de tippen van haar kleine voor de gelegenheid nieuwgekochte schoenen zien.

Maar weet je waarom mijn vrouw zo klein is? Wel het zit zo, zij is afkomstig uit de streek van Kortrijk. Geboren en getogen in een van die kleinsteedse dorpjes die als een ring van stevigheid het Kortrijkse troelala en woehaha moeten binnen perken houden. Van thuis uit werd zij met de voeten diep in de grond geplant. Niet al te veel gedoe met geleerde boeken of ronkende titels, werken en dat bracht goed op. Ze staat nog steeds heel vast in de grond, ook al ruilde ze de Zuid-Westvlaamse klei voor Pajottenlandse patattengrond. Vandaar dat er zichtbaar nog altijd maar één meter zestig overblijft. Mettertijd wordt het nog minder heb ik mij laten vertellen.

Maar klein zijn heeft zo zijn voordelen. Terwijl sommigen houvast verliezen en beginnen zweven, kent zij maar al te goed de echt waardevolle dingen van het leven. Alles dat uit de grond komt, daar is zij dichter bij. En als er al iets uit de lucht komt vallen zullen die twintig centimeter het verschil niet maken. Neen mensen, geloof mij, kleine mensen hebben het goed, hoewel sommigen dat niet beseffen. Gezond verstand kan nochtans al een heel stuk helpen. Enkele tips ?

Mijn vrouw kon al met de auto rijden toen ik nog mijn rijbewijs moest halen. Eerst had ze een autootje met twee zetels nogal dicht tegen de grond, dat was makkelijk. En het stuur was gelukkig groot zodat ze gemakkelijk tussen de spijlen de weg voor haar kon zien. Maar de tijden veranderen. Nu kun je al een auto kopen waarvan de voorzetels regelbaar zijn in de laagte. Het stuur werd kleiner en de vensters groter. Als je vandaag de opgeschoten jeugd zichzelf in een autootje ziet wringen, zou je compassie krijgen. Met een beetje gezond verstand kan een klein mens nu wel een passend autootje vinden, alleen een grote ego kan nog een beetje in de weg zitten.

Maar er zijn zo van die vreselijke obstakels voor kleine mensen die een grote macho (wat is het vrouwelijke daarvoor?) niet direct opvalt. Neem nu maar eens die “péages” in Frankrijk. Als je al eens wilt doen zoals de anderen, betalen met een kredietkaart, dan kan dat een klein mens grote ellende bezorgen. Je schuift heel voorzichtig aan tot je ogen links boven twee gleuven zien. Eén daarvan is voor de kredietkaart. Moeilijk te lezen van onderuit. Maar dan blijkt dat klein mensje toch niet zo’n lange arm te hebben. Allé niet lang genoeg om bij de gleuf te kunnen. Een beetje achteruit maneuvreren is ook al uitgesloten want die naar look stinkende Fransoos, of uitpuilende campingcar van boven de moerdijk, zit bijna op je bumper en krijg die er dan maar eens af. Grote ellende, en het wordt nog erger. Deur openen en uitstappen dan maar. Onmogelijk want die ingenieurs en architecten die hebben niet alleen vergeten dat kleine mensen geen slurf hebben, ze zetten die betaalkasten dan ook nog eens op een brede betonnen sokkel zodat je de deur nauwelijks op een kiertje krijgt. Zelfs een klein mens kan daar niet door, niet in de lengte en meestal ook niet in de breedte.

Toen ik vrijdag in mijn kwaliteitskrant op de rechtse bladzijde 19, uiterst rechts, van kop tot teen, las over het onheil dat een klein mens overkomen was aan die péage, moest ik onmiddellijk denken aan mijn lieve kleine vrouw. Ik kreeg er zowaar tranen van in de ogen. Ik toonde haar het artikel en zij las het heel aandachtig, terwijl de glimlach op haar gezicht steeds groter werd. Toen ze het artikel gelezen had en sommige dingen wel leuk vond wou ze dat ik een briefje zou schrijven aan die kleine madame. Ik moest haar zeggen dat ze met haar meeleefde. Dat ze dat ook al had voorgehad, nota bene aan de parking van het Onze LIEVE VROUW ziekenhuis in Aalst. Maar dat was haar maar één keer overkomen, want, zo wou ze madame toch helpen: ”ik rij nu de inrit op en zorg ervoor dat ik de deur van de auto makkelijk open krijg. Ik stap uit en neem heel nochalant het tikketje uit de automaat, berg het op in mijn handtas en knik nog even gedag naar de achterstaande chauffeur vooraleer in te stappen. En als het een norse vent is dan zwaai ik nog even met een air van – ik ben je toch maar mooi voor gebleven”!

Mijn vrouw zal je dus niet horen klagen.

Toen ze de zaterdagmorgen met een nadenkende trek aan de ontbijttafel zat, vroeg ik wat er scheelde. Och, zei ze, eigenlijk heb ik medelijden met die kleine madame. Ik denk niet dat ze te klein is, ze voelt zich eerder te KORT gedaan.

Pjotr

anders gelezen