21 oktober 2010

Pleidooi voor een andere logica

ANDERS GELEZEN

Alle voorbije communautaire onderhandelingen gingen uit van het axioma dat België een meerwaarde biedt en dus zoveel mogelijk moet behouden blijven. Daarom zitten tijdens institutionele onderhandelingen, ook de huidige, telkens één vragende partij tegenover een andere voor wie niets hoeft te veranderen. Het laat zich raden wat de uitkomst was en zal zijn van dergelijke onderhandeling. De partij, demandeur de rien, bepaalt het ritme, het resultaat en de te betalen prijs. Helaas of mag ik zeggen gelukkig, is er nu geen geld meer en komt er ruimte voor een andere logica.

Het wordt tijd dat Vlaanderen het axioma van een Belgische meerwaarde in vraag stelt of ten minste de logica die aan de basis ervan ligt omkeert. Dat België slechts het product is van de meerwaarde die door de deelstaten – al of niet – wordt gegenereerd. Vanuit deze invalshoek zijn andere onderhandelingen mogelijk dan deze die nu gevoerd worden. De vraag is niet meer wat België mag vragen aan de deelstaten maar wat de deelstaten mogen verwachten van België. Pas dan zijn onderhandelingen mogelijk waar beide partijen belang hebben bij veranderingen; het wit blad waarop elke partij een positief verhaal mag schrijven, uitgaande van hun eigen deelstatenbeleid. In de wetenschap dat goed functionerende onderdelen ook de beste garantie vormen voor het geheel. Of kan iemand zich inbeelden dat België slechter wordt wanneer Vlaanderen goed presteert? Kan iemand zich inbeelden dat België er beter van wordt als Brussel en Wallonië blijvend achterophinken?

Het is duidelijk dat vanaf nu de onderhandelingen moeten gaan over de vraag wat wij, Vlamingen en Franstaligen beter samen doen op confederaal niveau. De invulling van art 35 van de grondwet moet echter voldoen aan twee essentiële voorafgaandelijk af te toetsen voorwaarden, namelijk over wat beide gemeenschappen willen én wat ze beter kunnen samen doen.
De bereidheid om dingen samen te doen is afhankelijk van de maatschappelijke cohesie. Hierin speelt de erkenning van mekaars cultuur, taal en grondgebied een belangrijke rol. Pas wanneer beide partijen zich gerespecteerd weten en hun territorium niet in vraag gesteld wordt, zal er ook een voldoende wil zijn om samen te werken. Dat houdt ook in dat de Brusselaars erkennen dat ze naast het cultiveren van een eigen (?) identiteit, als hoofdstad eveneens verantwoording schuldig zijn aan de gemeenschappen. Zoniet dient Brussel deze functie te weigeren en kan het zijn eigen weg gaan.
De tweede vraag of deze al bij al kleine schaalvergroting ook voordelen oplevert is geen eenvoudige vraag. Maar er is wel een minimum zonder hetwelke een efficiënt gemeenschappelijk beleid onmogelijk is, te weten, éénzelfde visie over het beleidsdomein. Hierin speelt vooral de tegenstelling tussen een links progressief en een rechts conservatief beleid een grote rol en is het toeval of niet, maar ook deze breuklijn loopt gelijk met de culturele breuklijn tussen Noord en Zuid. Dat is wellicht de grootste moeilijkheid voor een coherente samenwerking.

Waarom zijn de Franstaligen bang voor de invulling van art 35 van de grondwet? Waarom kan niet elke gemeenschap en gewest zijn eigen beleid voeren en vanuit een welbegrepen eigenbelang samenwerken met de andere als daar een voordeel bij is? Het antwoord op deze vraag is dat Franstalig België bang is wanneer het Vlaanderen niet meer aan de ketting kan leggen via het federaal immobilisme. Dat, om het met de woorden van Di Rupo te zeggen, wij niets te zeggen hebben in Wallonië (en Brussel zoals duidelijk bleek uit zijn ultiem voorstel) ook omgekeerd geldt en de Franstaligen zich niet meer te moeien hebben met Vlaanderen. Met andere woorden, een confederale staat waarin, met behoud van een draaglijke interpersonele solidariteit, de deelstaten volledig zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen beleid.

Ondertussen slepen de discussies aan en beseft iedereen dat deze onderhandelingen heilloos zijn en de kloof slechts kunnen verdiepen. Alleen blijken de media en de traditionele politieke tenoren vastbesloten om op dezelfde weg voort te gaan, met als ultieme boodschap dat er nog nooit zoveel op tafel heeft gelegen en De Wever deze kans niet mag laten liggen. Met zijn voorstel heeft De Wever niet alleen zijn nek uitgestoken maar ook de kans gemist om een andere onderhandelingsmethode voor te stellen die breekt met de logica van het typisch Belgisch compromis. Hier komt Vlaanderen nauwelijks beter uit.

In een ander België zal de kracht niet liggen in opgesplitste beleidsonderdelen maar in de samenvoeging van de capaciteiten van de gewesten en gemeenschappen om datgene te doen wat goed is voor henzelf en dus ook goed is voor België. Hoog tijd dat ook de conservatieve Belgischgezinde politici en opiniemakers inzien dat de meerwaarde van België geen axioma is. Integendeel, dat de beurswaarde van België afhankelijk is van de solidariteit en de socio-economische slagkracht van de deelstaten – of het gebrek eraan. Alleen dan kan een ander België nog een bestaansreden hebben.

Tijd voor een bezinningsperiode desnoods gevolgd door verkiezingen waarvan de inzet alvast duidelijk is: de erkenning en versterking van de Vlaamse meerwaarde, zowel cultureel, maatschappelijk als economisch.

Pjotr

19 oktober 2010

Met het vallen van de bladeren

ANDERS GELEZEN

Even recapituleren.
België was een unitaire staat. De Belgische politieke partijen werden opgesplitst in Vlaamse en Franstalige partijen omdat ze binnen dezelfde politieke familie niet meer overeen kwamen. Het Belgisch maatschappelijk weefsel verkruimelde naarmate het democratischer werd. België werd van lieverlede een federale staat, afgekocht met Vlaams geld. Vlaamse en Franstalige politici verdeelden steeds meer het land, zowel de geesten als de harten. Maar de staatsmannen vertikten het om de beide gemeenschappen een kans te geven om zelf een verantwoord beleid te voeren in plaats van het met spuugsel bijeengehouden restant België. Politiek werd de parlementaire democratie vergrendeld om toch een soort van godsvrede mogelijk te maken. Leterme wint de verkiezingen van 2007 op basis van een communautair programma. De Franstalige minderheid gijzelt de Vlaamse parlementaire meerderheid naar aanleiding van het wetsvoorstel tot splitsing van BHV. De Franstaligen grijpen elke gelegenheid aan om Yves Leterme te verketteren. De Vlaamse media spelen het spelletje graag mee. NON is het antwoord op de bescheiden vragen voor meer zeggenschap van de gewesten en gemeenschappen. Leterme verklaart dat de grenzen van de federale logica bereikt zijn. De federale regering ligt op apegapen, wordt gereanimeerd, doet alsof ze regeert, rustige vastheid is het enige waartoe opvolger Herman Van Rompuy nog in staat is. Ondertussen blijven de Vlaamse solidariteitsstromen welkom; de énige bewegende componente van het federale beleid. Justitie kraakt onder de slechte werking. De buitenlanders blijven welkom ook al is er geen plaats meer. De smeerolie voor een nieuw rondje compromitterende compromissen is op. De Wever wint de verkiezingen van 2010 op basis van een communautair programma. De Franstaligen grijpen elke gelegenheid aan om De Wever als nazi en ander fraais te demoniseren. De Wever doet een voorstel waarop de Franstaligen eerst NON zeggen maar dan wel weer willen over onderhandelen. De Koning is aan zijn zoveelste reanimatiepoging bezig. We zijn 18 oktober 2010, 127 dagen na de verkiezingen. Geen enkele partij wil nieuwe verkiezingen.

In dS (18/10) maakt Dave Sinardet een correcte analyse. Het voorstel dat nu op tafel ligt is niet wat België nodig heeft, maar enkel wat N-VA aan Vlaamse kant wil. Hetzelfde geldt voor wat de PS aan Waalse kant wil, de vrijwaring van de politieke en financiële belangen van Wallonië en Brussel. Zijn conclusie: citaat, die onderhandelingen kwamen altijd al neer op een strijd tussen Vlaamse en Franstalige belangen. Hij waagt het zelfs om de schuld te leggen bij de loodgieters van weleer. Zij hebben N-VA groot gemaakt. Tot zover de correcte analyse. Wat daarna volgt is het zoveelste pleidooi van een PAVIA adept voor méér België.
Anders gelezen? Opmerkelijk is dat Sinardet toegeeft dat de onderhandelingen altijd gaan om Vlaamse versus Franstalige belangen. Blijkbaar heeft hij ingezien dat het Belgisch algemeen belang niet bestaat, want al té dikwijls in tegenspraak met het Vlaamse of Franstalige belang. Dat belet hem niet om als PAVIA adept, net zoals zijn collega adept Kris Deschouwer (dS 19/10) te blijven beweren dat de communautaire problemen voor de mensen niet zo belangrijk zijn. Meer zelfs, het communautaire is zelfs geen belangrijk verkiezingsthema. Maar de studie waaruit dat moet blijken en waar ik een jaar geleden al naar vroeg blijkt nog altijd niet beschikbaar te zijn en dus moeten wij een groep academici met een politieke doelstelling zomaar geloven? Het zou interessant zijn om alleen al eens te mogen weten welke vragen wel en welke niet gesteld werden. Was het niet hoogleraar Carl Devos die bekende dat het academisch milieu nog meer hypocriet is dan de politiek? Zouden deze heren academici in het vervolg hun bijdragen in de dS willen ondertekenen met ‘lid van de PAVIA groep die ijvert voor méér België’. Dat zou alvast getuigen van intellectuele eerlijkheid.

In dS (15/10) pleit Bruno De Wever, historicus aan de UGent in het kader van de denktank Rethinking Belgium, voor het Engels als lingua franca voor het federale België. Ook al geeft hij toe dat het lang zal duren voor zoiets kan, toch vindt hij het een mogelijkheid om het (oudgriekse) polis, zeg maar gemeenschappelijkheid, het natie-gevoel te herstellen. Net zoals de PAVIA groep heeft deze academische groep ‘Rethinking Belgium’ een politieke doelstelling: in te gaan tegen de roep naar regionale zelfstandigheid door de Belgische natie-staat te reanimeren.
Anders gelezen? Het lijkt inderdaad maar een theoretische poging om te pleiten voor het voortbestaan van België. Een lovenswaardig alternatief, daar niet van, maar helaas gaat historicus Bruno - broer van Bart - De Wever voorbij aan de andere waardevolle dimensie van een taal, namelijk de taal als drager van een cultuur. Wat zou Vlaanderen zijn zonder zijn eigen taal? Wat zouden andere naties zijn zonder hun eigen taal (en een grondgebied waar ze thuis zijn)? Hoe kan een historicus voorbijgaan aan het belang van de moedertaal als één van de belangrijkste sociale bindmiddelen van een gemeenschap? Maar ook voor wie geen boodschap heeft aan het culturele aspect van de taal, geeft de historicus geen antwoord op de vraag waarom Franstaligen en Vlamingen wél zouden overeenkomen als ze Engels spreken? Misschien kan de denktank Rethinking Belgium in zijn taal – het Engels – hierover uitsluitsel geven in een volgende academische ‘paper’?

De Brusselse identiteit is een fabel.
De recente catastrofale cijfers over armoede, vooral in Brussel met zijn torenhoge jeugdwerkloosheid, waren het zoveelste signaal dat de federale sponsor en het Brussels beleid niet opgewassen zijn tegen de hedendaagse uitdagingen. Brussel, dat pronkt met het hoogste bruto binnenlands product maar minder bijdraagt tot de fiscale inkomsten dan het gemiddelde per capita en nog veel belangrijker er niet in slaagt om de armoede te doen krimpen, bewijst door deze schizofrene toestand dat het géén eigen identiteit heeft. Immers als er één stadsgewest is in België waar het verschil tussen rijk en arm zo groot is en de onderlinge solidariteit zo klein, dan wel Brussel. Dat de Franstalige politici solidariteit verwachten van buitenuit terwijl ze tegelijk binnen de eigen grenzen van het hoofdstedelijk gewest toelaten dat de welstellende baronieën er alles aan doen om de problemen (van de arme gemeenten) buiten hun grenzen te houden, is ronduit hypocriet en asociaal op de koop toe.

In Knack (13/10) schrijft Elke Roex, SP.A fractieleider in het Brussels parlement, dat Actiris - de Brusselse tegenhanger van de VDAB - over evenveel geld als de VDAB beschikt om werklozen te begeleiden. Alleen heeft de VDAB vier keer meer consulenten om de werklozen te begeleiden en geeft Actiris zijn geld liever uit aan gesubsidieerde jobs die het cadeau doet aan bevriende gemeentebesturen en dito vzw’s.

Misschien moeten de Vlamingen zich bij deze Brusselse regionale eigenheid toch eens vragen stellen. Zou Brussel dan niet beter zijn eigen boontjes doppen, zonder onderscheid van taal en cultuur, zoals het hoort in een stadgewest dat zijn eigen identiteit belangrijker vindt dan zijn functie als hoofdstad. Mocht Vlaanderen dezelfde maatstaf gebruiken voor haar solidariteit dan Sint-Lambrecht-Woluwe (burgemeester Olivier Mangain) ten overstaan van Sint-Jans-Molenbeek (burgemeester Philippe Moureaux), zou de bijdrage heel wat lager liggen dan actueel wordt geëist.

De sterren blinken,
rijk bij dag en arm bij nacht,
Brussel bestaat echt.

Pjotr