02 februari 2016

Het investeringsplan van Defensie


MEDIA EN POLITIEK  ANDERS GELEZEN

Op basis van de bekend geworden aankopen, vroegen we ons af of deze wel beantwoorden aan militaire behoeften dan wel aan politieke doelstellingen, en of deze keuzes wel zorgen voor de grootst mogelijk operationele capaciteitswinst.

Spreiding of concentratie der middelen

Er is een gulden regel, namelijk dat men de schaarse financiële middelen beter kan concentreren dan ze te versnipperen over meerdere behoeften/capaciteiten. In een vorige bijdrage over ‘De toekomst van de Krijgsmacht’ gingen we voor het bepalen van de ambities uit van drie mogelijke niveaus: (1) met het huidig budget defensie beperken tot humanitaire operaties, (2) met een budget van 1,5 % BBP kan defensie kiezen voor specialisatie. Tenslotte, (3) met een budget dat minstens 2% BBP bedraagt, kan men een autonome krijgsmacht uitbouwen.

Nu blijkt dat defensie in de toekomst zal mogen rekenen op ongeveer 1,3% BBP, inclusief investeringen, is het duidelijk dat dit te weinig is voor een autonome krijgsmacht en zelfs de specialisatie zal beperkt zijn. Dat is politiek gezien niet de gemakkelijkste situatie, want er moeten onderdelen van defensie afgebouwd of helemaal geschrapt worden.

Afgaande op de globale investeringsruimte van 9,2 miljard euro over 15 jaar, en een nogal gelijkmatige verdeling over de drie machten, Landmacht, Luchtmacht en Marine heeft men niet gekozen voor concentratie maar voor een spreiding over alle operationele componenten. Dat is wellicht de belangrijkste bemerking inzake het investeringsdossier. Immers, iedere specialist weet dat het onmogelijk is om binnen het voorziene budget volwaardige capaciteiten uit te bouwen te land, in de lucht en ter zee. Daarbij komt dan nog een investering van ongeveer 600 miljoen euro voor de deels nieuwe opdracht inzake cyber-beveiliging.

Hoewel geen voldoende alternatief voor de versnippering op het hoogste niveau, kan het helpen om ten minste binnen de drie operationele componenten een concentratie van de schaarse middelen na te streven. Daarom een analyse van de vooropgestelde investeringskeuzes per krijgsmachtdeel.
De juiste militaire keuze?

Grondstrijdkrachten

Voor de grondstrijdkrachten zijn er enkele aankopen waarbij bedenkingen kunnen gemaakt worden:
(1)  mobiele 155mm-precisie-artillerie met een radar om vijandelijke vuren te lokaliseren en
(2)  de mogelijkheid om ook een raketafweersysteem (PATRIOT) aan te kopen mits een verschuiving binnen het toegekende budget.
(3)  Mobiele brugslagmiddelen
Dat er geïnvesteerd wordt in communicatiesystemen te velde is zonder meer positief.

De aankoop van nieuwe houwitsers zal echter enige militaire specialist verbazen. Zelfs al worden ze veel nauwkeuriger dan de al lang afgedankte houwitser 155 mm, dan nog blijft het een wapensysteem dat inzake concept voorbijgestreefd is en enkel nog dienstig kan zijn in een klassieke langdurige grondoorlog. Een oorlog waarvoor we onvoldoende grondtroepen hebben en al helemaal geen operationele reserve. Het moderne alternatief dat zich ongetwijfeld zeer snel zal aanbieden zijn gewapende drones, die trouwens ook op het aankooplijstje staan, maar in eerste instantie dienen voor het opsporen van informatie. Deze aankoop lijkt mij daarom niet te beantwoorden aan de ‘juiste middelen’ en is wellicht bedoeld om de artillerie, met als basis Brasschaat, overeind te houden.  
De eventuele aankoop van een antiraketsysteem PATRIOT past wel in de opdracht voor de verdediging van het nationaal luchtruim en is door de mobiliteit van het systeem ook inzetbaar in andere operatiezones. Gewezen topdiplomaat Mark Geleyn pleit in een artikel op deredactie.be voor dergelijke capaciteit, waarbij hij specifieert dat het gaat om een statisch en dus zuiver defensief systeem voor de verdediging van het eigen grondgebied en de bevolking. Het is natuurlijk zeer de vraag of België gezien zijn geografische ligging in de ‘eerste vuurlijn’ ligt van een raketbedreiging. Het lijkt mij dus vooral nodig om een aanvullend systeem te hebben dat autonoom kan functioneren en tussenkomen wanneer de NAVO-eerstelijnsafweer doorbroken werd.

De keuze voor een weliswaar beproefd maar toch verouderd PATRIOT-systeem lijkt dus niet de ‘juiste keuze’ te zijn. Voor een aankoop die gepland is de toekomst (10 à 15 jaar) lijkt een betere keuze een moderner systeem, bij voorbeeld het Israëlische systeem, en geen tweedehandse PATRIOT waar eventueel de Nederlanders beter van zouden worden (tweedehandsaankoop van een van hun systemen).
De mobiele brugslagmiddelen waren ooit een belangrijk onderdeel van de gevechtsgenie. Belangrijk om gevechtstroepen die hetzij voor de aanval of een georganiseerde terugtocht over bressen (al of niet gevuld met water) moesten die niet te nemen waren zonder hulpmiddelen. Maar net zoals de houwitsers 155 mm zijn dit systemen die passen in een klassieke grondoorlog. En dus herhalen we hier ook dezelfde bemerking: Een oorlog waarvoor we onvoldoende grondtroepen hebben en al helemaal geen operationele reserve. De vraag is dus of de mobiliteitssteun inderdaad zo belangrijk is, en of de prioriteit niet beter zou gaan naar méér gevechtseenheden.
 
Verder zijn er nog vier (4) reeds aangekochte helikopters NH90 waarvan we ons moeten afvragen of dit aantal niet onder de kritische massa ligt en in elk geval nauwelijks bijkomende operationele capaciteit produceert.
De vermelding van een ‘Homeguard’ die moet helpen bij binnenlandse calamiteiten (rampen en bewaking) is nog weinig zeggend en zal wellicht pas veel later uitgewerkt worden. Als er nog centen over zijn.
De conclusie voor de grondstrijdkrachten lijkt dan ook dat er niet gekozen werd voor een concentratie van de schaarse middelen maar dat deze versnipperd werden over verschillende capaciteiten, behalve de belangrijkste: het aantal ‘boots on the ground’.

Luchtstrijdkrachten

Voor de luchtstrijdkrachten speelt de erfenis uit het verleden een belangrijke beperkende rol. Er is de openstaande factuur voor de zeer dure Airbus A400M die oorspronkelijk bedoeld was als vervanger voor de C130, hét werkpaard voor tactische luchttransport. Maar de A400M heeft helemaal niet dezelfde tactische capaciteiten, al kan hij wel meer vracht verder vervoeren. Het inzetten van dit type voor ‘air-to-air-refueling’ is zonder meer een zeer positieve aanwending die bijdraagt tot een hogere capaciteit van de gevechtsvliegtuigen, en waaraan in de NAVO een tekort is. 
In tegenstelling tot de landmacht worden de middelen voor de luchtmacht wel heel sterk geconcentreerd, ook door het opgeven van andere niet-operationele capaciteiten.
De grote onbekende blijft echter de keuze van de opvolger van de F-16. En opnieuw  speelt het verleden hierbij een niet onbelangrijke rol. Dat de F-16 ooit moeten vervangen worden is evident. Maar hoe dringend deze vervanging is kon niemand tot nog toe op basis van militair-technische argumenten aantonen.
Wanneer we kijken naar de voorgeschiedenis dan was de belangrijkste beslissing indertijd om niet mee te doen aan de ontwikkeling van een totaal nieuw vliegtuig, de JSF/F-35 van Lockheed Martin. Daardoor heeft België, in tegenstelling met de landen die wel mee deden waaronder Nederland, nog een keuzemogelijkheid. Maar reeds tijdens de vorige legislatuur met Pieter De Crem (CD&V) als defensieminister werden de eerste stappen gezet in de procedure voor de vervanging van de F-16 en het is een publiek geheim dat zowel de Luchtmachtstaf als de minister persoonlijk voorstander waren van de F-35A.
Wie de interne keuken van defensie een beetje kent weet dat dergelijke dure  aankoopdossiers ook intern heel kritisch worden bekeken. Het is dus heel belangrijk dat op het moment dat zo’n dossier ‘rijp’ is om op tafel te leggen, de luchtmacht baas is. We herinneren ons de discussie tussen De Crem en de toenmalige Chef van de defensiestaf (CHOD), Landmachtgeneraal Charles Henri Delcourt, die uiteindelijk leidde tot zijn ontslag begin 2012. Waarom het niet boterde zal wel meer dan één reden hebben, en ja, Delcourt was inderdaad niet de ‘soepelste’ onder de generaals. Maar integer was hij wel en hij zou nooit meegegaan zijn in een besluitvorming - waarvoor hij als CHOD mee verantwoordelijkheid draagt – die niet goed zou zijn voor de Krijgsmacht. Wat er ook van zij, De Crem benutte (ondanks het lange partijpolitieke gekibbel) deze gelegenheid om Luchtmachtgeneraal Gerard Van Caelenberge te benoemen tot nieuwe CHOD voor de duur van vier jaar, dus tot midden 2016. Is dat een reden waarom de vervanging van de F-16 nog dit jaar moet geregeld worden?

Bij de keuze van de kandidaten die gemaakt werd vooraleer Steven Vandeput, N-VA, minister werd, is er slechts één opmerkelijke ontbrekende: de nieuwste versie van de F-16. De uitleg hiervoor is dat de productie op zijn einde loopt en omdat andere NAVO-landen ook de F-16 vervangen. We komen hier verder op terug.
In de eerste documenten is er sprake van een ‘dual role’ capaciteit (zowel conventionele als nucleaire bewapening). Ondertussen weten we dat deze vereiste zowel de Rafale (Dassault) als de Jas 39 E/F Gripen (Saab) uitsluit. Anderzijds wil de Luchtmacht (BAF) eigenaar zijn van de IT-source code. Hoewel politiek niet aanvaardbaar is het volgens IT-specialisten maar best dat onze ‘specialisten’ daar met hun vingers van af blijven. In elk geval is de vrijgave van deze code een onverteerbare eis voor de Amerikaanse regering die juridisch als verkoper van de F35A optreedt. Rekening houdend met deze twee beperkingen blijft er momenteel géén enkele kandidaat over, wat nogal vervelend is. Maar we mogen aannemen dat de F18 Super Hornet van Boeing eventueel wel een dual role capaciteit zou kunnen bekomen.

Vergaten we de kandidatuur van de Eurofighter Typhoon van het Duits-Frans-Brits consortium? Neen, want hoewel deze kandidaat op papier uitstekende eigenschappen heeft, hoorden we geen enkele specialist pleiten voor dit toestel. De lage operationele beschikbaarheid van de Duitse Luchtmacht die de Eurofighter gebruikt, zal er niet vreemd aan zijn.

In de bijdrage over het politiek jaar 2016 verwijs ik voor de keuze van de opvolger van de F-16 naar een belangrijke bijkomende moeilijkheid: het risico dat deze regering een premature keuze maakt. Omdat we binnen de eerstkomende tien jaar - dus nog voor of net na de eerste levering – een supersnelle evolutie zullen meemaken voor alle op IT-gebaseerde wapensystemen. Zowel vliegtuigen als raketsystemen, radar en sensor fusion, stealth en anti-stealth technologie, … 
Goed om weten is alvast dat ook luchtmacht specialisten niet langer overtuigd zijn van een langdurige suprematie van dit ‘vijfde generatie’ vliegtuig. Wie hierover meer wil weten kan terecht op De Bron of lees even dit artikel en dit artikel van David Archibald.
Goed om weten is dat Lockheed Martin ondertussen een uitstekende nieuwe versie van de F-16 produceert, die duidelijk veel goedkoper is in aankoop en werking. Maar dat ze deze versie niet graag verkopen omdat het alle hens aan dek is om hun zeer duur paradepaardje, de F35, in voldoende aantallen te kunnen slijten.
Maar wat zal Lockheed doen wanneer generaal Christopher Bogdan, verantwoordelijke  voor het Joint Strike Fighter project, zoals aangekondigd, in december2016, moet rapporteren aan de Amerikaanse regering dat de vooropgestelde capaciteiten niet allemaal gehaald kunnen worden? Dat de systeemprijs wegens tegenvallende verkoopcijfers niet kan dalen waardoor het budget voor de USAF naar omhoog moet of de bestelling naar omlaag. Dat de onderhoudskosten niet meer samendrukbaar zijn waardoor het gebruik zoveel zal kosten dat ‘kleine’ luchtmachten zoals de Nederlandse en de Belgische (zelfs samen) zich daar letterlijk en figuurlijk blauw aan zullen betalen. Dat ze, volgens Nederlandse gewezen gevechtspiloten, wegens de te geringe periodieke beschikbaarheid (momenteel slechts één vlucht om de drie en een halve dag) niet eens in staat kunnen zijn om de piloten en het grondpersoneel voldoende ervaring te laten opdoen. Wie deze onzekerheden durft te negeren speelt hoog spel!
Zijn drones en onbemande vliegtuigen op termijn een alternatief? Wat we alvast weten is dat Boeing nu al naarstig werkt aan een onbemande versie van de F-16, de QF-16 die als sparringpartner voor bemande gevechtsvliegtuigen dient. De stap naar andere opdrachten is niet meer zo groot. Vergeten we vooral de UCAV gevechtsdrones, niet. De Boeing X-45 (eerste vlucht 22 mei 2002) en Northrop-Grumman X-47 Pegasus zijn daar voorbeelden van.

Het grote drama van het JSF project is dat het door de grote vertraging in de ontwikkeling (als gevolg van te hoge eisen, vooral inzake ‘stealth’ en IT) niet enkel moet opboksen tegen de nieuwste versies gevechtsvliegtuigen van de Russen en de Chinezen, maar ook tegen de onvermijdelijke doorbraak van drones én onbemande vliegtuigen, en van technologie die de LO (low observability) compromitteert zoals IRST en L-Band radars op gevechtstoestellen. De kans is reëel dat binnen enkele jaren de ‘stealth’ capaciteit waardeloos zal zijn. Nog voor de F35 in operationele aantallen beschikbaar is.
Hoe raar het vandaag in de oren klinkt, binnen afzienbare tijd zal een vliegtuig besturen, even gemakkelijk zo niet gemakkelijker zijn vanop afstand dan met een piloot in de cockpit. Vandaag rijden er metro’s en treinen zonder bestuurder, morgen hoeft de autobestuurder enkel nog de automatische piloot aan te zetten; het is enkel wachten op de infrastructuuraanpassingen. Zo zal het ook in de militaire vliegtuigwereld evolueren.
De cruciale vraag in het dossier over de vervanging van de F-16 is dus hoeveel tijd we hebben om te beslissen over de opvolging. Maken pakweg vijf jaar later beslissen militair zoveel uit? De limiet van 8.000 vlieguren voor onze F-16, zoals defensie antwoordde op een parlementaire vraag (3april 2015) is na recente testen uitgevoerd door Lockheed Martin op US F-16, verlengd tot minimum 12.000 vlieguren. Na eigen onderzoek konden wij, voor wat betreft de materiaalmoeheid, geen relevante verschillen vaststellen tussen de geteste US F-16 types en de Belgische types, waardoor ook onze F-16 langer luchtwaardig zijn dan het antwoord op de parlementaire vraag als limiet stelt. We zijn dus zeer benieuwd of defensie onze argumenten kan tegenspreken.
Conclusie: rekening houdend met de schrapping van bepaalde activiteiten (witte vliegtuigen) worden voor de luchtmacht de middelen wel geconcentreerd aangewend. Enkel een niet-transparante premature besluitvorming zou zeer controversieel kunnen worden.
De Marine
Voor de Marine dient elke investering geëvalueerd te worden in het kader van de nauwe samenwerking met Nederland. Hoewel ook een zogenaamde BENE-vloot nog geen grote ambities kan hebben wegens het beperkte budget, kan hier voluit gekozen worden voor het fusioneren van alle middelen in één Marine. Dat de Nederlandse defensiechef uitgenodigd werd om in het federaal parlement zijn visie te geven over de samenwerking is dus zinvol. Maar het was wel verbazend dat hij gebruik maakte van deze gelegenheid om, zij het niet expliciet, te pleiten voor de F-35 en aan te dringen op de aankoop van fregatten. Dergelijke betutteling lijkt mij in het kader van een samenwerking ongepast en doet mij eerder denken aan marktkramers die hun eigen centjes aan het tellen zijn.
 Het gros van de investeringsmiddelen voor de Marine gaan naar de aankoop van twee fregatten en zes nieuwe mijnenbestrijdingsschepen (elk één miljard euro). Voor de inzet van de NH90 helikopters op de nieuwe fregatten is zeventig miljoen voorzien. Rest nog zowat dertig miljoen voor territoriale nevenactiviteiten.

Is de opsplitsing van het budget over twee capaciteiten een goede zaak? Geen mens die daar een duidelijk antwoord kan op geven. Maar er is wel één relevante vraag: hoe vooruitziend is de aankoop van fregatten?

Wij begrijpen best dat de Marine ook een ‘blue-water’ (de hoge zee) capaciteit wil hebben om te kunnen meedoen met de grote jongens. Maar zowel te land als in de lucht wordt het platform steeds minder belangrijk naarmate de stand-off bewapening die ze kunnen inzetten niet langer verplicht om te opereren in vijandelijk gebied.
Laat de Marine nu net hét onderdeel zijn met de grootst mogelijke ‘power projection’ capaciteit tegen een lage prijs. Een prijs die dank zij de evolutie van de wapensystemen (drones) zelfs een ‘kleine’ Marine kan betalen. Een goedkoop platform dat waar ook ter wereld kan opereren, met een ‘blue water’-capaciteit en beschikt over een raketinstallatie voor lange afstandsraketten en  een dek heeft dat groot genoeg is voor het lanceren en opvangen van drones (voor verkenning en met bewapening). Zelfs de luchtmacht is niet in staat om op een goedkopere manier zoveel vuurkracht wereldwijd te projecteren. Daarom mijn oproep: mogen we een beetje ambitieuzer zijn? Zou dergelijk schip de BENE-vloot niet veel autonomer én efficiënter maken? Is dat niet veel vooruitziender dan nog maar eens een fregat kopen?
Bij wijze van voorbeeld, stel u voor dat wij beschikten over dergelijk schip in de Middellandse zee tijdens de gevechten in Libië. Dat wij er verkenningsdrones hadden kunnen uitsturen die fungeerden als doelmarkeerders voor bewapende drones, die de gemerkte vijandelijke doelen uitschakelden. Gisteren in Libië, morgen indien nodig elders.
De juiste politieke keuze?

Een eerste antwoord is eenvoudig, politieke keuzes zijn niet te vatten in juist of fout. Waar we wel kunnen naar kijken is hoe de verschillende politieke partijen denken over defensie en of ze een politiek project hebben.
In Vlaanderen wordt een versterking van de defensiecapaciteiten meer gecontesteerd dan in Franstalig België. Dat heeft niet alleen te maken met de Vlaamse vredesbeweging maar vooral met de grotere aanwezigheid van de wapenindustrie in Brussel (hoofdzetels) en Wallonië. Tegenstanders zijn vooral sp.a en Groen. Sp.a houdt trouwens aan defensie een flinke kater over door de Agusta-affaire waarbij België met beschaamde kaken moest toezien hoe sp.a coryfee, Willy Claes, diende op te stappen als secretaris-generaal van de NAVO. Maar ook Open VLD lag tot nog toe dwars wanneer het erop aankwam meer centen uit te geven voor defensie. De partij heeft ook weinig voeling met dit departement gezien de laatste liberale defensieminister François – Xavier De Donnéa (MR) al dateert van 1985-1988. Daarvoor was er Alfred Vreven (VLD), 1981-1985, die wegens de obussenaffaire maar ternauwernood (door verjaring) ontsnapte aan een gerechtelijke vervolging.
CD&V, die veel defensieministers leverde was eigenlijk (maar duidelijk minder) in het zelfde bedje ziek als de PS: defensie was vooral een zaak van tewerkstelling. Met Leo Delcroix (CD&V) werd de legerdienst opgeschort (‘Wetstratees’ voor afgeschaft) en werd meteen ook elke operationele reserve overboord gegooid. Het ‘vredesdivident’ op het einde van de Koude Oorlog heeft niet alleen defensie intern grondig dooreengeschud, de directe band met de bevolking werd doorgeknipt en het (partij)politieke belang van en het budget voor defensie daalde navenant. Er was hooguit nog enige beroering wanneer een of ander schandaal aan het licht kwam. Wat bij defensie echter niet zo dikwijls het geval is.

Met N-VA, een nieuwe rechtse politieke partij die meer wil investeren in veiligheid en erin slaagde om een investeringsbudget van meer dan negen miljard los te peuteren, is er een nieuwe speler aan bod. Maar tegelijk heeft deze partij helemaal geen voeling met dit departement, tenzij lokaal of provinciaal, en kan ze binnen de Krijgsmacht niet op veel sympathie rekenen. Dat vergroot de afhankelijkheid van externe ‘raadgevers’ en bemoeilijkt uiteraard de juiste keuze.
Maar ze heeft wel een politieke visie op defensie en dat is ook een vernieuwing die kan tellen: Het Leger van de Lage Landen, zo staat het duidelijk op de webstek van de partij. Of Wallonië daar nog bij hoort is niet zo duidelijk maar het is wel een Leger waar Vlamingen en Nederlanders hun eigen taal kunnen spreken en de Franstaligen minder macht zullen hebben. Gedaan dus met de invloed van de PS en de politieke inmenging die tot absurde situaties leidde tijdens de periode dat PS-er André Flahaut defensieminister was.
Gezien de huidige defensieminister tot de N-VA behoort, is de visie van deze partij meer dan ooit belangrijk. Centraal staat de samenwerking met Nederland en precies dit element zou wel eens zeer belangrijk kunnen zijn voor de politieke investeringskeuzes. Daarom zullen we in een volgende bijdrage dieper in gaan op hun visie, een Leger van de Lage Landen.

Pierre 'Pjotr' Therie,  Kolonel stafbrevethouder o.r.,  Member NATO Defense College, Gewezen defensieattaché
dwarsligger (om op het rechte spoor te blijven)